498
voor de defensie van Nederland én voor den eigenaardigen werkkring
in de Koloniën.
De spreker in Krijgswetenschap hecht aan deze bewering weinig
waarde en loopt er dan ook losjes overheen. Moge deze zaak echter
door den scherpzinnigen stafofficier licht geteld worden, voor gewone
officieren met gemiddelde hersenen zal zij waarlijk niet zoo heel
eenvoudig zijn.
Het middel om in de toekomst de studie der Maleische taal en
der land- en volkenkunde voor alle aspirant-officieren vei plichtend
te stellen, zal wel onschuldig doch weinig nut opleverend blijken. Als
men bijv. bij de Marine, waar deze toestand reeds lang bestaat,
de uitkomsten waarneemt dan zal men wel dadelijk en voor goed
ontnuchterd zijn.
Trouwens, zoolaug onze Indische officieren, in doorslag genomen, zoo
slecht Maleisch spreken, kan het argument van gebrek aan Oostersche
taalkennis niet tegen eene vereeniging van de beide otficierskorpsen
worden aangevoerd.
Onvervulbaar acht ik den eisch om de reglementen en dienstvoor
schriften veel meer met elkander in overeenstemming te brengen
dan ze nu reeds zijn. De ruimte laat niet toe, hieromtrent in nadere
beschouwingen te treden, dit onderwerp zou afzonderlijk dienen
behandeld te worden, doch ik veronderstel, dat de officier die dage
lijks geroepen wordt, om de reglementen en dienstvoorschriften toe
te passen, mij wel dadelijk zal toegeven, dat het in overeenstemming
brengen van de Nederlaudsche en de Indische voorschriften een grens
heeft, die wel spoedig zal bereikt wordeu.
Tot versterking van de bewering, dat van een nauwere toenade
ring van beide legers inderdaad geene overwegende bezwaren te duchten
zijn, wordt verder gewezen op de officieren der Kon. Ned. Marine,
die onder alle hemelstreken zich naar de wisselende omstandigheden
weten te schikken.
Ten opzichte van deze vroeger wel meer gediend hebbende verge
lijking zegt een „officier der infanterie" in de 7° aflevering van het
Indisch Militair Tijdschrift van 1885 in een opstel, getiteld: „Een
enkel woord over de wenschelijkheid en de mogelijkheid eener fusie
tusschen de officieren en de vrijwillig dienende minderen van het