5 kust paal en perk te stellen, toen hij in 1878 in de XXII Moekims ageerde en ditzelfde reeds noodig' was geweest met Pedir in 1876 en 1877, terwijl toch, ware de bewering van voldoende voedings middelen juist, op die tijdstippen rijst genoeg voorhanden had moeten zijn; dat in 1876, (wie van hen, die destijds te Atjeh waren, herinnert het zich niet?) groote hoeveelheden rijst met en zonder passen van het civiele bestuur van Oleh-leh door de YI en IV Moekims naar de XXIT en XXVI Moekims gingen, zoodat zelfs gezegd werd, dat de vijand zijne rijstschuren bij ons te Oleli-leh had; dat verder ook een Inlandschen staat het oorlogvoeren veel geld kost, zoowel tot onder houd van hen, die aan den strijd deelnemen en dus niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien, als ter verkrijging van het noodige oorlogsmateriaal en van opium. Keen, een land als het Atjehsche, welks bronnen van bestaan men door eene krachtige blokkade nagenoeg volkomen kan stoppen, kan zich niet lang staande houden tegen eene mogendheid, die dat middel toepast en met volharding doorzet. Deze overtuiging zal ongetwijfeld ook wel bij de Regeering heb ben voorgezeten, toen zij eene algemeene rigoureuse sluiting in haar stelsel opnam, maar in 1884 was de toestand geheel anders dan in 1873 of 1877. De Atjehers hadden ons leeren kennen in onze kracht, vooral tijdens het bestuur van Generaal van der Heijden, maar meer nog, vooial de laatste jaren, in onze zwakheid, weifelmoedigheid, optimisme, veranderlijkheid, gebrek aan doorzicht en zelfvertrouwenwij hadden getoond, dat wij niet wisten wat wij wilden, dat wij onze groote mannen niet eerden, dat ook bij ons vaak geen eenheid en kracht heerschten, waardoor alleen groote daden worden tot stand gebracht en ^at WÜ uitgeput raakten in persoueele en financieele krachten, dat toonde maar al te duidelijk ons prijsgeven van de veroverde positie in de vallei van Groot-Atjeh en ons verhuizen op groote schaal zooals een kamerlid het sarcastisch noemde naar de geconcen treerde stelling. Ook in de treurige Nisero-quaestie was onze zwak heid maar al te zichtbaar geweest. Konden wij nu hetzelfde van de sluiting verwachten als bij den aanvang van den oorlog? Konden wij met eenigen grond verwachten, dat de Atjehers gelooven zouden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 8