295 wij moeten ons dan ook behelpen met kader, waarvan het gros geen degelijke schietopleiding genoten heeft, omdat een Nederlandsch minister in zijne zij 't dan ook onschuldige onwetendheid onze schietschool tot prooi der bezuinigingswoede bestemde. Schrijver wijst er terecht met klem op, dat niet in de eerste plaats naar snelheid van vuur maar naar het treffen van het doel moet worden gestreefd. Waar hij echter zegt: „De infanterie tracht niet meer eene strook onveilig te maken door een kogelregen, maar elke infanterist zoekt zijn doel" zal men daaruit voorzeker niet gaarne de gevolgtrekking maken, dat het ongericht infanterievuur te velde geen gevaarlijke zones van bepaalde afmetingen verwekt en dat men met die zones geen rekening zou behoeven te houden. Waar schrijver de artillerie in het strijdperk voert, toont hij zich zeer optimistisch met betrekking tot het inschieten, want hij gelooft, dat daartoe weinige minuten voldoende zijn. Denkt schrjjver wellicht aan de resul taten van artilleriemassa's, die op infanteriemassa's vuren? Wie weten wil, hoe lang het inschieten van eene batterij of een paar sectiën duurt, die nog niet eens aan gevaar zijn blootgesteld, moet maar eens bij de schietoefeningen der artillerie gaan kijken. Schrijver behandelt successievelijk de gymnastische bewegingen, de aanslagoefeningen, de verhouding tusschen het aantal treffers en getroffen figuren, den invloed der tusschenruimten, de gemiddelde vuursnelheden en het vuurgevecht van infanterie tegen artillerie om ten slotte een uitgewerkt tactisch voorbeeld te bespreken. Voor infanterie-officieren, die in den laatsten tijd niet in de gelegen heid zijn geweest om alles te volgen, wat op dit gebied geschreven werd, is de lezing van het werkje zeer zeker nuttig, vooral ook wegens de kennismaking met de daarin voorkomende berekeningsresultaten. Wij, Indische officieren, moeten echter bij het lezen van zulke geschrif ten altijd bedenken, dat zij ten dienste van de Europeesche oorlogvoering zijn samengesteld en dat de toepassing van Europeesche gevechtsbegin selen op onzen strijd tegen den Inlandschen vijand in hoofdzaak onmo gelijk is. C. L. De Krjjgsgesohiedenis van 1811 tot 1894 door Q. B. Hooyer, gepensionneerd Luitenant Kolonel der Infanterie O. I. Leger, Ilde Deel. Batavia, Kolfif Co. Den Haag, de Gebr. van Cleei 1896. Aansluitende aan de beoordeeling van het Iste deel van bovengenoemd werk Zie Ind. Mil. Tijdschrift van dit jaar, deel I blz. 424) kunnen wij Dl. II, 1896. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 320