91 tenden staat zijn vermeld, is alleen een gevolg van de omstandigheid, dat hunne inkomsten gelijk zijn aan die der twee-luitenants, en dat ieder hunner ten getale van ten hoogste honderd ingevolge art. 59 der legerformatie (Indisch Staatsblad 1901, No. 166) de plaats van een door die formatie toegestanen 2de-luitenant inneemt. Krachtens art. 59 voor meld worden zij vast aangesteld als onderluitenant en hunne positie is dien overeenkomstig blijvend geregeld bij de Indische Staatsbladen van 1895, No. 174, 1901, No. 329 en 1903, No. 221. De vraag, of het korps marechaussee, opgericht en bestemd uitsluitend voor den dienst in Atjeh en Onderhoorigheden, in de normale legerfor matie zal zijn cp te nemen en, zoo ja, met welke cijfers kan eeist aan de orde worden gesteld als het naderend oogenblik zal zijn geko men om te overwegen, hoe de bezetting van dat gewest, onder de, naar de ondergeteekende zich vleit, allengs intredende meer normale omstan digheden aldaar, zal zijn samen te stellen en te legeren. Ook de vraag, of de rechtspositie der officieren van het Indische leger nader wettelijk zal zijn te regelen, moet blijven rusten zoolang geen eind beslissing i3 genomen omtrent het vraagstuk der samensmelting van de officierskorpsen. De vraag zal trouwens van zelf eerlang nader aan de orde komen bij de behandeling van de reeds aan het Indisch legerbestuur opgedragen herziening van de regelen omtrent bevordering, ontslag, etc. (Indisch Staatsblad 1860, Nos. 26 en 27), welke herziening noodig is ge worden, omdat de bedoelde regelen steunen op de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad No. 128), die ten vorigen jare werd vervangen door de „Bevorderingswet voor de landmacht 1902" (Staatsblad No. 89). Bij Koninklijk besluit van 17 Juni 1902 (Indisch Staatsblad No. 335) zijn de vroeger bestaande bepalingen, volgens welke de vonnissen van den krijgsraad in den vollen raad moesten worden uitgesproken, in dien zin gewijzigd, dat die uitspraak thans geschiedt door den auditeur-militair in tegenwoordigheid van twee commissarissen uit den krijgsraad, omdat de bijeenroeping van krijgsraden voor het uitspreken van vonnissen, na de laatste inkrimping van het officierskorps in de buitenbezittingen (Konink lijk besluit van 31 Januari 1901, Indisch Staatsblad No. 166), vooral in die bezittingen tot moeilijkheden aanleiding gaf. Eerst eenige weken geleden is bij het Departement van Koloniën het dossier ontvangen, waarin de verschillende adviezen der Indische autori teiten ziju samengevat betreffende de vraag of het wenschelijk is voor inlanders uit voorname geslachten de gelegenheid te openen om in Indië tot officier te worden opgeleid. Den ondergeteekende heeft de tijd ont broken om dat dossier tot een punt van onderzoek en overweging te stel len. Voorloopig meent hij zich te moeten bepalen tot de mededeeling, dat de verschillende adviseurs het omtrent de wenschelijkheid van den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 107