129
danige hoogte, dat onze soldaten in het hoofd getroffen konden
worden. De trekker van het geweer werd middels een rottan
verbonden met de opstelling van den schutter. Een enkele maal
vond een patrouille in het zijterrein zoo'n vork, echter zonder
geweer. Dit had de vijand tijdig vóór de komst der patrouille
weggehaald.
Tusschen de zwaardere boomen staan dunnere schotsch en
scheef door elkaar en het geheel wordt doorstrengeld met lianen,
rottanplanten en andere doornachtige klimopplanten.
Als regel waren de manschappen gedoemd als eenden achter
elkaar de paden te volgen. Een uitbreiding in de breedte was
niet mogelijk. Door enkele patrouillecommandanten werd dit wei
•eens gedaan. Het gevolg was, dat afstanden, die anders zonder
breedteuitbreiding in 1 uur werden afgelegd, niet minder dan
6 uren vereischten, zoodat enkele opdrachten niet volkomen kon
den worden uitgevoerd en het doel, waarvoor men uitging, mees
tentijds niet bereikt kon worden.
De plantengroei in deze oerwouden is zoo weelderig, dat zulks
alle beschrijving te boven gaat en men zelf in dat terrein moet
geweest zijn, om zich daarvan een in alle opzichten goed denk
beeld te kunnen vormen.
De eenige communicatie in dit boschterrein bestaat uit de door
de Dajaks gevormde paden.
Dank zij de goede inzichten en de zorg van den colonnecom
mandant, tevens civiel gezaghebber, werden wegen straalsge
wijze van uit Poeroek Tjahoe aangelegd naar de voornaamste
Dajaksche vestigingen, tot op afstanden van 3K.M.zooals
die naar Pasah via Kalekawok, naar Toembang Nangoe via Soe-
pan en langs de S. Soekoe naar Tempoetoek enz.
Uitzicht, beweging, leiding en aanvoering werden totaal be
lemmerd door den vorm van het terrein en door den planten
groei. Niet noodig te zeggen, dat in den westmoesson al deze
hinderpalen nog toenemen. De Dajaksche paden in den kleiach-
tigen rooden grond der hellingen zijn dan zoogoed als onbe
gaanbaar, vooral bij die hellingen, waar men zich aan takken en
vooruitstekende steenstukken moet vasthouden en opwerken, om
vooruit te komen.
Wijze van optreden tegen den vijand.—In Maart 1902