150
om ook bij de recrutenopleiding gebruik te maken van het steeds
bij de hand zijnde en probate middel: een vijandelijke troep.
Naar ons oordeel moest deze bij geen enkele practische oefe
ning ontbreken. Behalve dat de man dan tot opletten genood
zaakt wordt, raakt hij er tevens aan gewoon steeds op zijn qui
vive te zijn en snel te besluiten. En wat hierbij van groot ge
wicht moet worden geacht is dit, dat dan alles verkregen wordt
zonder dwang. De oefening wordt er voor den soldaat bovendien
belangwekkender door; hij leeft meer met het behandelde mee; ziet
reeds van den beginne af aan eenig resultaat van het geleerde;
het nut van hetgeen men telkens voorhoudt wordt hem derhalve
duidelijker en meer helder. Zelfs de zoo dorre en droge soldaten
school kan men door een oordeelkundig gebruik van dit middel
met wat leven bezielen, inzonderheid daar, waar het de exercitiën
in verspreide orde geldt. Het is voor den man verschrikkelijk
geestdoodend eiken dag gedurende twee a vier uren te worden ge
oefend in bewegingen, voor hem zonder eenig naastbijliggend doel.
Vandaar die vele vergissingen en onoplettendhedendat aanhou
dend opnieuw moeten overdoen en „herstellen". De man is er met
zijne gedachten niet bij, kan er niet bij zijn, en zeer onredelijk
verwijt men hem dit, dikwijls in veel te krasse en overdreven be
woordingen. Met den lust verdwijnt ook de goede wil om te.
leeren, en het onderwijzen moet plaats maken voor drillen. Zoodra
een knaap op school een van de vier hoofdregels van het rekenen
kent, laat men hem maar niet dag in dag uit optellen, aftrekken,
vermenigvuldigen of deelen, maar, om hem daarin verder en beter
te oefenen, geeft men hem opgaven uit te werken, die met zijn
bevattingsvermogen en zijne attracties als jongen verband hou
den men laat hem in stede van met bloote getallen, met denk
beeldige knikkers, appels, centen, enz. rekenen. Zooals dit in
•de school geschiedt, moest men ook op het exercitieterrein wat
meer rekening gaan houden met het begripsvermogen en de neigin
gen van den jongen soldaat. Het steeds al maar weer hetzelfde
verrichten, zonder eenig inzicht te geven in het „waarom" hiervan,
moet, het kan niet anders, tot stompzinnigheid leiden, en niet de
man heeft schuld als hij dikwijls zoo „suf" is, maar onze wijze
van onderwijzen, die enkel door deze gedachte geleid wordt:
veel oefenen is ook goed oefenen. Terwijl, om eens iets te noemen,