326
en beschoten te worden, moesten zij voortdurend in beweging
zijn, m. a. w. de kracht van het dekken zat minder in het aan
tal veldwachten (onderofficiersposten), dan wel in de gestadige
afpatrouilleering van het terrein, op zoodanigen afstand van
den te verrichten arbeid, dat de werkers geen last hadden van
het vijandelijk vuur.
Het eenige verschil tusschen het dekken van wegwerken en
dat van boschkappen zat natuurlijk in den vorm van opstelling
der werkers en der dekkingstroepen. Terwijl in het eerste geval
de dekkingspatrouilles zich meer in de diepte aan beide zijden
van en ongeveer evenwijdig aan het tracé van den te maken weg
bewogen, werd in het tweede geval meer in een frontstrook ge
patrouilleerd. In beginsel dekten de troepen op dezelfde wijze.
De dekkingstroepen, gewoonlijk ter sterkte van 50 bajonet
ten 1), werden onmiddellijk na aankomst op de plaats, waar ge
werkt moest worden, opgelost in kleine onderofficiersposten 2),
die echter door den vorm van het dicht begroeide terrein zeer
zelden in onderling verband konden staan.
Rekening houdende met het voor ons zeer moeilijke terrein,
de vechtwijze van dezen inlandschen vijand en den gebiedenden
eisch, dat de beveiligingstroepen gestadig in beweging dienden te
zijn de onderofficiersposten beveiligden zich nimmer door een
stilstaande postenketen moest de patrouilledienst ook op een
voor dit terrein en dezen vijand passende wijze geregeld worden.
Telkens, op verschillende tijdstippen, liepen patrouilles niet
minder dan 4 man sterk, 1 Europeaan en 8 inlanders van den
eenen onderofficierspost naar den anderen en telkens moesten de
manschappen der patrouille worden omgewisseld. De patrouille
gang werd zoodanig geregeld, dat, wanneer een patrouille bij een
onderofficierspost aankwam, deze weer een patrouille van 4 andere
fuseliers uitzond naar den volgenden post, en zoo voortgaande
veranderden de manschappen telkens van standplaats.
1) Deze 50 bajonetten vormden de indirecte dekking. De directe dekking, die bij de
werkers bleef, bestond gewoonlijk uit 10 bajonetten. De officier, commandant der dek-
kingatroepen en tevens belast met het toezicht op de werkers, was aan geen bepaalde
plaats gebonden en begaf zich natuurlijk daarheen, waar zjjn tegenwoordigheid het meest
vereischt werd. Bij het wegwerken bv. gaf hij het tracé van den weg aan.
2) Benige onderofficiersposten werden natuurlijk ook door korporaals aangevoerd, zoo
veel mogelijk Europeesche. Zie voorschrift velddienst.