348 In 1900 was Kroeëng Raja door 4 brigades der 3e divisie bezet, welke om de 2 maanden werden afgelost. Aangezien ter plaatse geen slachtvee te verkrijgen was, waren de brigades gedurende hun verblijf aldaar uitsluitend op rijst, versche gezouten visch en gedroogde visch aangewezen. Het viel mij toen ter tijd op, dat de brigades die pas van Kroeëng Raja terug waren, zelfs tijdens het gezonde jaargetijde aldaar, bij tochten meer verloop hadden dan de andere brigades. Ik zocht naar de oorzaak daarvan en hoewel ik toen ook nog in de meening verkeerde, dat vleesch en visch elkaar in voedingswaarde equivaleerden, besloot ik voor alle zekerheid daaromtrent inlichtingen in te winnen bij deskun digen, en het was de officier van gezondheid 2e klasse Dr. Lindner, die mij toen van het tegendeel overtuigde. Van toen af gelastte ik, dat met de vivrestransporten ook sapi's naar Kroeëng Raja moesten worden opgevoerd, en bepaal de ik dat bij de 3e later deed ik dit ook bij de 2e divi sie zoowel in het garnizoen als te velde vleesch moest wor den verstrekt, terwijl ik de hoeveelheden per man en per dag aangaf. Bij die vleeschvoeding heb ik mij altijd goed bevonden. Waar geen vleesch te krijgen was, zooals bij marschen door onbewoon de streken, nam ik een 3 a 4 tal - soms meer sapi's mede, waarvoor 2 a 3 geleiders voldoende waren. Wat is gemakkelijker dan voedsel, dat zelf loopt en de colonne niet ophoudt. (Dit laatste geschiedt echter wel als men karbouwen medevoert; deze dieren loopen te langzaam om een colonne te volgen.) Yoor noodgevallen had ik dan gewoonlijk nog 2 a 3 rations per man aan gedroogde visch of bij voorkeur dengdeng bij mij, welk laatste ik gewoonlijk gedurende den marsch liet maken, zoodra uit den vivrestrein dwangarbeiders waren vrijgekomen. Dat ik in tegenstelling met tochten in de Gajo-landen onder andere bevelhebbers bij mijne colonne nagenoeg geene zieken heb gehad, schrijf ik hoofdzakelijk toe aan de goede voeding, hoe wel ook wij met rijstgebrek in Doesöns en Onèng te kampen hebben gehad. Het hoogste ziektecijfer bij den troep is 4 °/0 ge weest en merkwaardig genoeg bij de in hun kampongs met rijst en visch gevoede Atjehsche dragers in den aanvang 12 °/0, welk procent gaandeweg afnam, naarmate de tocht langer duur-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 362