21
het belang van het leger te dienen, tegenover een zoodanig karak
ter? Men houde het ons ten goede wanneer we het hier maar
vierkant-uit zeggenals met blindheid geslagen. Zonder zielkun
dige kennis, zonder voorbereiding, zonder methode, beginnen we
■dat karakter reeds aanstonds te steken in een dwangbuis van
vooropgestelde militaire waarheden en dogma's, zonder ook maar
één oogenblik te bedenken hoe juist deze maatregel onvermij
delijk moet voeren tot het tegenovergestelde van wat wij beoo
gen in stede van gehoorzaamheid, kweeken we verzet, 's Mans
denkvermogen, door het vroeger genoten lager onderwijs en de
daarna opgedane vakkennis reeds eenigszins ontwikkeld, vraagt
hier met grooten aandrang naar het „waarom" van deze zede
lijke barbaarschheid, en niemand is er die dit den man ophel
dert, die hem zelfs veroorlooft dit te vragen. Eerst lichamelijk
gestoken in een voor hem zeer ongewone kleedij, wordt zijn ziel
geperst en gekneed door den eersten den besten onderofficier of
korporaal die van „africhten" wel maar van „opleiden" geen ver
stand heeft. En zijn gevoel, door begrippen van solidariteit en men-
schenrechten half goed, half slecht, geleidkomt in opstand, eerst
tegen dezen maatregel, daarna tegen de dwingende macht dier als
heilig verklaarde krijgstucht, en ten laatste tegen den dienst en
het gansche militairisme. En wij, officieren, wij storen ons niet aan
deze voor ieder zichtbare gevolgen. Met het ook ons ingestampte
argument „in den dienst bestaat geen gelijkheid", meenen we de
op goede gronden berustende ideeën omtrent de zedelijke gelijk
heid van alle menschen bij den man maar zoo voetstoots te kun
nen omverwerpen, en terwijl we gaarne met schoone woorden en
niet te miskennen voorliefde den lof bezingen van „het" moreel,
verkrachten we te gelijk in de practijk de eerste beginselen,
waarop het versterken van het moreel moet steunen.
Zeker, er worden wel enkelen onder ons gevonden, die niet
alleen de waarheid beseffen van hetgeen we hier zeggen, maar
die ook bij hun gansche optreden den moed toonen de door den
tijd verstarde wijze van recutendressuur in het aangezicht te
durven slaan. Maar, het zijn er nog maar zeer weinigen. Het gros
van het officierscorps, en daarvan vooral de ouderen, hecht door
zijn eenzijdige militaire vorming en later verkregen opvattingen
nog te groot gewicht aan het nut van stramheid en gelijkheid