- 867 Het gevechtsbevel voor de artillerie luidt: „De artillerie zal „den aanval voorbereiden en stelling nemen nabij Kebajoran ilir." Dit bevel, dat feitelijk hierop neerkomt, dat de artilleriecom mandant, nadat de artilleriestelling is ingenomen, verder geheel te handelen heeft naar eigen inzichten, schijnt mij niet juist. Op het oogenblik dat de artillerie bevel krijgt in stelling te komen zijn twee gevallen mogelijk, nl. de vijandelijke artillerie heeft haar vuur a reeds geopend, b nog niet geopend. In het geval sub a is de eerste taak der artillerie vanzelf aan gewezen. Dit neemt evenwel niet weg dat deze de bepaalde op dracht moest ontvangen de vijandelijke artillerie onder vuur te ne men. Is het haar gelukt het vijandelijk geschut tot zwijgen te bren gen, dan brengt zij haar vuur, op aanwijzing van den bevelhebber, over op het hoofdaanvalspunt. In het geval sub b zal de detachementscommandant, die voornemens is den hoofdaanval op 's vijands rechtervleugel te doen, zijn artillerie het vuur doen openen op Tanah koesir-N. Zoodra het vijandelijk geschut van zijn aanwezigheid blijk geeft, wordt het vuur daarop overgebracht, waarvoor eene nadere aanwijzing m.i. niet behoeft afgewacht te worden. Bij de bespreking van de maatregelen door de Zuidpartij te nemen, zegt Schrijver op blz. 1221, 2e alinea: „Aan de cavalerie „word de ophelderingsdienst opgedragen." Hiertegen bestaat natuurlijk geen bezwaar, hoewel het toch aanbeveling verdient een deel der ruiterij bij de veiligheidstroe pen in te deelen. Uit de wijze intusschen, waarop Schrijver de uitvoering van dien ophelderingsdienst behandelt, meen ik te moeten opmaken, dat hij hier niet den ophelderingsdienst, doch den veiligheids dienst (vooruitgeschoven cavalerie) bedoelt. In die meening word ik versterkt door het voorkomende in de 3e alinea van blz. 1226. Aan veiligheidsdienst ligt meer een defensief begrip, aan ophel deringsdienst een offensief begrip ten grondslag. Zal de met den laatstbedoelden dienst belaste cavalerie aan haar taak behoorlijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 381