369 wachten, zal niet nalaten op het moreel der Zuidpartij een ongunstigen invloed uit te oefenen. ad a. Op het oogenblik dat Schrijver den detachementscom mandant laat beslissen of hij zal standhouden dan wel terug gaan, weet die commandant omtrent's vijands sterkte nog niets, dus ook niet of die vijand niet „te overmachtig" is om hem geruimen tijd weerstand te kunnen bieden in de „van nature niet sterke" stelling. De hierbedoelde overweging kan dus op dit oogenblik nog niet gelden. ad b. Op blz. 1228/1229 zegt Schrijver: „Wel is waar zullen de vermoedelijk overmachtige „vijandelijke cavalerie en de afdeeling wielrijders in staat „zijn de colonne gedurende haren terugmarsch te achter halen, en moet aangenomen worden dat dit ook inderdaad „zal geschieden, maar deze omstandigheid behoeft niet veel invloed uit te oefenen op de te nemen beslissingomdat het „terrein op den linkeroever van de Pasanggrahan, in de „richting van de Tji Poetat, het optreden dezer wapen- poorten niet begunstigt. Een achterhoedeop een gunstig „gelegen punt in stelling gelatenzal eene krachtige vervolging door deze afdeeling en kunnen verijdelen" 1). De sub b genoemde beweegreden is dus ook niet steekhoudend. Is standhouden bij de Pasanggrahan niet meer noodig, dan is snel teruggaan op de Tji Poetat eisch. Immers ook daar zijn nog werkzaamheden aan de spoorbaan te verrichten. ad c. Hetgeen hier aangevoerd wordt heeft de opdrachtge ver natuurlijk ook voorzien. Was het zijn bedoeling ge weest dat het uitgezonden detachement den vijand het herstellen van het vernielde zoolang mogelijk moest belet ten, dan ware dit ook in de opdracht vermeld geworden. De opdrachtgever heeft intusschen en m. i. terecht aan de opdracht niet die uitbreiding willen geven. Wacht het Zuidelijk detachement het zij dan vrijwillig of gedwongen den aanval in zijne stelling af, dan zal van een 1) De cur si veeringen zijn van mij. Dl. I 1904. 25

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 383