523 waarin de waarnemer van eene adjudantsbetrekking wel en waarin hij geen aanspraak op zoodanige indemniteit kon maken en was het dus haars inziens duidelijk dat in die paragraaf gedoeld werd op fourage- indemniteit, verbonden aan eene adjudantsbetrekking, die vacant is of waarvan de titularis geen dienst kan doen, m. a. w. op fourage-indem- niteit die vrijgevallen is. In dit licht beschouwd liet de tweede alinea van 18 van het mili tair tarief no. 21 geen ruimte over voor de opvatting dat in het geval van den in het verslag over 1901 bedoelden luitenant-adju dant bevoegdheid zou bestaan tot uitkeering van de gereclameerde fourage-indemniteit, omdat in den tijd, verloopen tusschen de nederlegging van diens functiën van gewestelijk adjudant te Makasser en de aanvaar ding zijner betrekking van adjudant van den chef van het wapen der infanterie, geen dier betrekkingen vacant was. De Algemeene Rekenkamer was mitsdien van oordeel dat, wanneer de Regeeriug op grond van het vorenstaande bij nadere overweging hare opvatting deelde dat 18 van het tarief no. 21 geen betaling toeliet aan meer dan één titularis van fourage-indemniteit, verbonden aan eene zelfde adjudantsbetrekking, en dus die bepaling geen wijziging behoefde, het bovenbedoeld voorstel van den legercommandant buiten behandeling kon worden gelaten, te meer daar het heette te moeten strekken tot verduidelijking van de bestaande bepalingen, terwijl het feitelijk eene loslating beoogde van het sedert 70 jaren gehuldigd beginsel, vervat in den aanhef der eerste alinea van meergenoemde paragraaf (vgl. art. 721 van het bij besluit van 17 October 1831 no. 4 Staatsblad no. 56) vast gesteld algemeen reglement van administratie voor de landmacht). Mocht de Regeering nochtans aan de titularissen van adjudantsbetrek kingen, verkeerende in het geval van den bovenbedoelden luitenant-adju dant, om billijkheidsredenen de fourage-indemniteit wenschen uitbetaald te zien, dan zou naar de meening van het college te hunnen aanzien een nieuw recht moeten worden geschapen en zou met eene wijziging, zooals door den legercommandant aangegeven, van 18 van het tarief, hetwelk slechts beoogde de aanspraken der waarnemers van adjudants betrekkingen op vrijgevallen fourage-indemniteit te regelen, dan niet kunnen worden volstaan. De Gouverneur-Generaal sloot zich aan bij het voorstel van den com mandant van het leger zooals het boven is omschreven, doch, het gevoe len der Kamer deelende dat in verband met de daaraan verbonden gelde lijke gevolgen ten deze de medewerking van het Opperbestuur niet kon worden ontbeerd, verzocht de Landvoogd, blijkens het besluit van 13 Juli 1902 no. 10, den Minister van Koloniën om tot de voorgenomen tariefs wijziging de machtiging der Koningin te vragen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 539