524 Die machtiging is sedert verkregen en de wijziging van 18 van het militair tarief no. 21, in den zin van het voorstel van den legercomman dant, bij het besluit van 16 Januari 1903 no. 5 (Staatsblad no. 39) tot stand gekomen. Verzoek van een gewezen lid der commissie voor de grensregeling op Timor om toekenning van eene schadeloosstelling boven en behalve hetgeen hij, ingevolge het door de Regeering bepaalde, den lande reeds in rekening had gebracht. 70. Aan den majoor der infanterie, die krachtens art. 2 van het besluit van 17 Juni 1898 no. 18 deel uitmaakte van de commissie voor de grensregeling op Timor en als zoodanig zijne gewone militaire inkom sten bleef genieten, werd blijkens het besluit van 13 September d. a. v. no. 30 vergund om, in afwijking van de bestaande bepalingen op het reizen van militairen, alle noodzakelijke uitgaven, welke uit de in com missie stelling zouden voortvloeien, aan het land in rekening te brengen Bedoelde inmiddels tot luitenant-kolonel bevorderde hoofdofficier meende echter op die wijze niet voldoende te zijn schadeloosgesteld en richtte daarom in September 1901 tot den Gouverneur-Generaal het ver zoek om hem, boven de som die hij ingevolge de laatstgemelde beschikking den lande reeds in rekening had gebracht, alsnog eene vergoeding voor door hem gedane uitgaven toe te kennen. De commandant van het leger vond termen om dit verzoek met een gunstig advies voor te brengen en der Regeering in overweging te geven machtiging te verleenen om aan den adressant eene som van 1 750 uit te betalen bij wijze van schadeloosstelling wegens te min genoten inkom sten als lid van de commissie voor de grensregeling op Timor in Juni 1898 tot en met April 1899. Op uitnoodiging van de Regeering nopens des generaals voorstel advies uitbrengende, deed de Algemeene Rekenkamer opmerken dat de belang hebbende, blijkens de door hem ingediende rekening, van de voorschre ven vergunning reeds een ruim gebruik had gemaakt, in die mate zelfs dat hij verschillende uitgaven had opgebracht, die feitelijk niet geacht konden worden een uitvloeisel van eene opgedragen commissie te zijn en dat dus, naar hare meening, zijn beklag van tekort te zijn gedaan niet ontvankelijk was. Moest de Kamer alzoo adviseeren tot afwijzing van het gedane verzoek, zij vond aanleiding om in haar aangehaald schrijven tevens onder de aandacht van den Gouverneur-Generaal te brengen dat, terwijl de hier- bedoelde hoofdofficier in zijne rekening ook had opgebracht eene som van f 111.50, als door hem uitgegeven aan loon voor een mandoer, zoo mede de bedragen van f 87.25 en f 93.50, als betaald aan de twee hem

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 540