- 525
toegevoegde militaire opnemers, mede wegens mandoerloon, bij raadple
ging en onderlinge vergelijking van de sedert bij de Kamer ontvangen
geldelijke stukken, op de commissiereis betrekking hebbende, waaronder
de voedingstaten van het flottieljevaartuig, waarmede de overvoer naar
Koepang plaats vond, en de declaratiën van teerkosten wegens overvoer
met evengenoemd en andere gouvernementsvaartuigen naar verschillende
plaatsen op Timor, gebleken was dat van mandoers, die den majoor of
zijne opnemers zouden hebben vergezeld, geen sprake was.
In verband hiermede de onderstelling niet gewaagd achtende dat er in
het geheel geen mandoers waren geweest en dus de voor dezen opgebrachte
bedragen ten onrechte waren uitbetaald, gaf de Kamer in overweging de
bovenvermelde sommen van den declarant terug te vorderen, tenzij ten
genoegen van de Regeering het overtuigend bewijs werd geleverd dat de
drie mandoers inderdaad aanwezig waren geweest, in dier voege dat de
door de Kamer genoemde bewijzen daardoor zouden worden ontzenuwd.
Naar aanleiding van haar advies ontving de Kamer de mededeeling,
dat de Gouverneur-Generaal, op grond van den inhoud van de haar daarbij
met de bijlagen ter kennisneming aangeboden verantwoording van den
bovenbedoelden hoofdofficier, geen termen aanwezig achtte om van hem
de hooger genoemde mandoerloonen terug te vorderen.
Tevens werd der Kamer een extract toegezonden uit het besluit van
dezelfde dagteekening no. 11, bij art. 1 waarvan aan dien hoofdofficier in
beschikking op zijn verzoek om uitkeering van eene vergoeding boven de
som, die hij ter zake van zijne commissiereis naar Timor reeds had ont
vangen, werd te kennen gegeven dat, aangezien hem vrijheid was gegeven
om alle noodzakelijke uitgaven, welke voor hem en zijn personeel uit de
gemelde opdracht zouden voortvloeien, in rekening te brengen en de des
wege door hem gedeclareerde gelden aan hem waren uitbetaald, de Gou
verneur-Generaal geen termen kon vinden om aan zijn verzoek te voMoen.
Genoemd besluit bevatte intusschen gelijktijdig een tweede artikel, in
houdende de machtiging om aan denzelfden hoofdofficier eene som van
f 750 uit te betalen als belooning voor den ijver, waarmede hij zijne op
dracht als lid dor commissie voor de grensregeling op Timor had vervuld,
zoodat hij in anderen vorm toch verkreeg, wat hem als schadeloosstelling
voor meer uitgaven niet kon worden toegestaan.
Uit de haar ter kennisneming toegezonden verantwoording bovenver
meld zag de Algemeene Rekenkamer dat haar aan den Gouverneur-Ge
neraal uitgebracht advies over de onderwerpelijke aangelegenheid door den
militairen chef van den meerbedoelden hoofdofficier in handen van dezen
laatsten was gesteld om ter zake van de door het College voorgestelde
terugvordering der mandoerloonen inlichtingen te verschaffen en dat die
hoofdofficier van de gelegenheid had gebruik gemaakt om in zijn ver-
DI. I 1904. 35