583
Hoofdstuk III. A. Dagpatrouilles.
De lezer gelieve acht te slaan op het woord dagpatrouillesdus
geen eenvoudige marschen, maar patrouilles. Dit voorop stellen
de, zij het mij vergund het volgende op te merken.
Alinea 2. „De groepen marcheeren zooveel mogelijk met
tweeën."
Ja, zeker! Zoo deed men vroeger bij de sectorpatrouilles en
later ook nog, toen men niet snuffelde en dus op patrouille
zijnde toch niet patrouilleerde.
Nu echter niet meer- Alleen hij het begin eener patrouille,
op den grooten weg zijnde, en bij het naar huis gaan, als aan
de opdracht is voldaan, wordt met tweeën gemarcheerd.
Anders niet. "Waar men ook komt in bedekt terrein in laag of
hoog bedekt terrein, in gampongs of bosschen— het patrouilleeren
geschiedt steeds in een breed front, dus opgelost. Volgde men
nu nog, evenals voorheen, bij patrouilles de wegen en voetpa
den, in Atjeh zouden we even ver zijn als in '97 enz. Men
kan niet patrouilleeren, of snuffelen, als de patrouille met éénen
of tweeën het voetpad of den weg blijft volgen.
Verder beweert schrijver, dat een boomstam als brug den
marsch niet mag vertragen. Ik beweer daarentegen, dat elke
brug, uit een enkelen boomstam bestaande, den marsch, zelfs van
uitstekend geoefende troepen, altijd vertraagt, al bestaat de
afdeeling uit Amboineezen en Javanen.
B. Nachtpatrouilles.
Bij maneschijn gelden de voorschriften voor dagpatrouilles.
Ik zou er willen bijvoegen, dat bij maneschijn, in open, kaal
terrein, nimmer de geweren of karabijnen in de houding van
„over" gedragen mogen worden. Dikwijls verdient het dan zelfs
aanbeveling de klewangs niet te trekken.
C. Het leggen van hinderlagen.
„Als middel om de waakzaamheid der manschappen te con-
„troleeren, laat de groepscommandant van tijd tot tijd een voor-
„werp in zijn groep passeeren."
Ik geef toe dat controle noodig is, maar of genoemde controle
afdoende is, betwijfel ik.