178
Generaal Galliéni, gouverneur van Madagascar, besloot daarom,
door een snel en krachtig optreden gedurende den tijd dat het
gros der bovengenoemde troepen nog te zijner beschikking stond,
in het geheel onbekende gebied der Sakalaven door te dringen, hun
verzet te fnuiken, den Franschen invloed aldaar te vestigen en de
geheele landstreek onder geregeld bestuur te brengen. Aldus
begon de strijd tegen de bevolking van Menabé, eene landstreek
gelegen ten W. van de lengteketen van het eiland, van N. naar Z.
500 K.M., van O. naar W. 200 K.M. breed en bewoond door 1/2
millioen krijgshaftige, grootendeels met geweren bewapende Saka
laven. Oordeelkundig voorbereid in het najaar van 1897, vor
derde de expeditie toch nog 3 jaren van strijd en buitenge
wone inspanning, voordat in 1900 dit geheele uitgestrekte gebied
was onderworpen en, wat meer zegt, onder bestuur gebracht.
Daar de omstandigheden waaronder deze strijd werd gevoerd,
evenals de aard van het terrein en het optreden van den inland-
schen vijand eene merkwaardige overeenkomst vertoonen met
hetgeen uit Zuid-Oost-Borneo, met name uit de Boven-Doesoen,
werd vernomen, kwam het niet ondienstig voor met een enkel
woord aan te geven welke tactiek door de Franschen na menig
bloedig aanvankelijk offer werd gevolgd, en dit te eerder omdat
die uit de practijk geboren vechtwijze de Fransche troepen ten
slotte met betrekkelijk geringe verliezen tot het doel heeft geleid.
Vooraf moge echter gaan, tot staving van dit beweren, een
korte beschrijving van het terrein der operatiën. Dit is eene
uitgestrekte alluviale vlakte, doorstroomd door twee groote van
Oost naar West stroomende rivieren met talrijke zijrivieren,
die een algemeen N.Z. richting hebben. De grootste dier ri
vieren heeft een gemiddelde breedte van 600 M., de zijrivieren
van 200 M.; de laatste zijn in den drogen tijd op hoogst enkele
punten doorwaadbaar. Over het algemeen kunnen echter stoom-
vaartuigen van 75 c.M. diepgang ook dan nog overal komen.
Het land verheft zich slechts zeer weinig boven den gemid
delden waterstand, het meest nog onmiddellijk langs de oevers
in den regentijd is het wijd en zijd overstroomd. Onderling zijn.
de rivieren verbonden door een reeks van armen, die de bewe
ging van troepen nog meer bemoeilijken, terwijl het geheele
terrein bedekt is met meren, poelen en plassen, die in den regen-