BEGROOTING VAN NEDERLANDSCII-IND1E VOOR HET
DIENSTJAAR 1905.
Memorie van Antwoord.
(Ingezonden bij brief van 14 November 1904.)
1. In de Memorie van Toelichting heeft de ondergeteekende ten
volle het licht doen vallen op de min gunstige verhouding van de eind
cijfers van deze begrooting, doch tevens vermeld dat en waarom hjj het
beeld, dat door deze begrooting geleverd wordt, niet kan beschouwen als
eene juiste afspiegeling van den stand der Indische geldmiddelen. Aan
dit laatste is, naar het hem voorkomt, niet genoegzaam de aandacht ge
schonken, waar in het Yoorloopig Yerslag de toestand der Indische geld
middelen zorgelijk genoemd wordt, alleen op grond van het beeld dat door
de cijfers der ontworpen begrooting wordt verkregen.
De opmerking in het Voorloopig Yerslag, dat het geraamde tekort van
f 14 593 888, door de wijziging, voorgesteld bij wetsontwerp 76, zal stijgen
tot 16 261 848, is natuurlijk juist, maar legt, naar het voorkomt, bij de
beoordeeling van den financieelen toestand weinig gewicht in de schaal.
Voor den ondergeteekende ligt het zwaartepunt te dezen opzichte niet in
het bedrag waarmede de geraamde uitgaven de geraamde inkomsten over
treffen, doch in de wijze, waarop het tekort ontstaat.
Waar nu de in stuk no. 76 bedoelde werken worden gerekend tot die
welke uit geleend geld kunnen worden tot stand gebracht en eene regeling
wordt voorgesteld, die voorkomt dat hunne uitvoering een zwaarderen last
op de begrooting zal leggen dan thans door deze gedragen wordt, kan de
door hem veroorzaakte stijging van het tekort ook gelet op het nut,
dat van deze werken wordt verwachtmoeielijk als een ongunstige factor
worden in rekening gebracht.
Evenmin kan tot ongerustheid stemmen het gedeelte van het tekort dat
zijn ontstaan dankt aan de uitvoering van min of meer productieve
werken. Het zou zeer zeker wenschelijk zijn dat een deel van deze
werken uit de gewone middelen kon worden bekostigd, maar noodzakelijk