222
behalve wegens de in het Verslag genoemde redeneneen gevolg vaiï
de weinig intensieve wijze waarop zij zijn gedaan van de omstandigheden,,
waaronder voor eenige jaren vele vergunningen zijn aangevraagd, nl.
onder den invloed van koortsachtig verlangen naar mijnwaarden, waarbij
niet zoozeer werkelijke mijnbouw, als wel dadelijk geldelijk voordeel op
den voorgrond stond en eindelijk daarvan dat ten aanzien van explora
ties naar petroleum, verder onderzoek naar de in den grond besloten
mineralen eigenlijk in het geheel niet plaats vindt.
Dat eventueele exploraties het best door mijningenieurs zouden worden
geleid, is zeer betwistbaar; zij zouden zeker zeer kostbaar zijn. In lan
den, waar veel mijnbouw gedreven wordt, is exploratie lang niet altijd
de taak van den mijningenieur, wiens werkzaamheden eigenlijk pas met
de exploitatie een aanvang nemen.
De ondergeteekende heeft reeds meermalen doen uitkomen dat hij door
drongen is van de noodzakelijkheid van een zuinig beheer, niet alleen
waar het betreft het doen van nieuwe uitgaven, maar ook, zoo mogelijk,
door bezuiniging in de kosten van bestaandeorganisaties. Intusschen
zijn reeds herhaaldelijk ernstige pogingen aangewend om tot belangrijke
bezuiniging te geraken, maar hetgeen daarmede bereikt werd men denke
bv. aan het resultaat van het in 1892 en 1893 door den toenmalige»
voorzitter der Algemeene Rekenkamer J. A. van Dorsser ingesteld onder
zoek—geeft niet veel hoop dat er in die richting nog veel zou kunnen
gedaan "worden, hetgeen gereedelijk daardoor te verklaren is, dat in de
laatste 20 jaren, juist met het oog op de onvermijdelijke stijging der uit
gaven, doorloopend naar bezuiniging gestreefd is. Toch blijft de aandacht
van den ondergeteekende op dit punt gevestigd en ook de nieuwe Gou
verneur-Generaal zal, zoo dikwijls daartoe aanleiding bestaat, ongetwijfeld-
niet nalaten voorstellen in dien geest te doen. Dat die bezuiniging ech
ter nooit zoo ver mag gaan dat uitgaven, die noodig zijn ter verbetering
van den economischen toestand der bevolking, zouden worden nagelaten,
wordt terecht op blz. 5 van het Yoorloopig Verslag betoogd en heeft
de ondergeteekende trouwens meermalen in het licht gesteld. Wijders-
behoeft het geen betoog, dat met groote omzichtigheid behoort te werk
te worden gegaan, want het komt niet zelden voor dat bezuiniging voor
liet oogenblik de kiem in zich draagt van groote uitgaven in de toekomst.
Is dit in algemeenen zin waar, niet het minst klemt het met betrek
king tot militaire uitgaven, speciaal met betrekking tot het tijdig uitzen
den" van militaire expedities van voldoende sterkte. De ondergeteekende
stelt er intusschen prijs op hier nog in het bijzonder de verzekering te
leven dat zijnerzijds voortdurend gestreefd wordt naar elke mogelijke be
perking speciaal van de militaire uitgaven, en dat die beperking ook het