239 van den controleur voor de Bataksche aaugelegenheden te Dama Djam- boe (zie Koloniaal Verslag 1904 kolom 56/7j, zich daarbij hadden neer gelegd. Daar onzerzijds uit den aard der zaak niet werkeloos kon wor den toegezien, als met ons bevriende hoofden uithoofde van hunne goede gezindheid uit hun gebied werden verjaagd, deed de resident der Oost kust van Sumatra door den assistent-resident-titulair Westenberg, brieven aan de verbonden oeroengs richten, waarin staking der vijandelijkheden werd verlangd. Nadat hierop ten antwoord was ontvangen dat de vijan delijkheden tegen Lingga en Kebon Djahé niet zouden worden gestaakt en dat men zich ook niet aan onze inmenging storen zou, werd een troepenmacht naar de hoogvlakte gezonden, die de belegerende Karau's uit hunne loopgraven en versterkingen verdreef, waarna van de meeste vijandelijke dorpen bericht werd ontvangen dat van verder verzet werd afgezien. Den 5en October heeft de Gouverneur-Generaal telegraphisch bericht, dat de onderwerping van alle landschappen een voldongen feit is. Uit het bovenstaande volgt dat geen grond bestaat voor de vrees waar van het Yoorloopig Verslag blijk geeft, dat namelijk het gewapender hand optreden in de Bataklanden zou geschied zijn met het doel om vestiging van Europeesche ondernemingen te bevorderen. Vrees dat dit laatste het gevolg zou zijn van de vestiging in hun midden van den zendeling Guillaume, heeft wel bij de Karau's bestaan, toen zij zich in 1902 tegen diens komst verzetten doch het bezwaar werd bij de bespre kingen met de hoofden, door den controleur, thans assistent-resident-titu lair Westenberg, uit den weg geruimd, door en dit moge tevens tot antwoord op den in het Voorloopig Verslag te kennen gegeven wensch strekken op de meest uitdrukkelijke wijze te verzekeren, dat het hoe genaamd niet in de bedoeling van het Gouvernement lag het toch aj schaarsche land op de hoogvlakte ter verrijking van Europeanen en tegen den wil der hoofden aan den eigen landbouw der bevolking te onttrek ken; er daarbij op wijzende hoe in de Tobalanden ten zuiden van het meer overal zendelingen gevestigd zijn, zonder dat daarom de rechten der bevolking op den bodem in eenig opzicht zijn verkort. Ter voldoening aan het te kennen gegeven verlangen om nadere me- dedeelingen te bekomen over de pogingen tot onderwerping van den pre tendent-sultan van Bandjermasin en ook omtrent hetgeen na het afsluiten van het Koloniaal Verslag nog geschiedde, moge het volgende dienen. In het begin van 1903 werden verschillende berichten bij het bestuur ontvangen, die er op schenen te wijzen, dat de sultanspartij van lieverle de meer geïsoleerd begon te staan; de van den aanvang steeds dubbelhar tige houding van de in het Boemban-gebied gezagvoerende afstammelingen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 253