264
heeft de Indische regeering daarop besloten om een proef te nemen met
een zoogenaamde „drankvrije cantine", overeenkomstig een door den toen-
maligen legercommandant wijlen den luitenant-generaal de Bruijn, aan
bevolen stelsel, dat de bijzondere aandacht der Begeering verdiende, om
dat de genoemde opperofficier steeds getoond had een warm hart en een
open oog te hebben ook voor het moreel belang van den soldaat en door
Jarenlangen omgang met den troep de eigenaardigheden van den soldaat
beter had leeren kennen dan menig ander adviseur in dit moeilijk op te
lossen vraagstuk. De ondergeteekende maakte van deze nieuwe proef
reeds melding in de vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Ge-
neraal van 26 November 1903. Hij mag omtrent de voorloopig daar
mede verkregen niet ongunstige uitkomsten verwijzen naar kolom 128
van het Koloniaal Verslag van 1904.
De verkoop van sterken drank in de cantines is geregeld bij de Al-
gemeene Order voor het Indische leger no. 24 van 1896.
Ten aanzien van de militairen, die eene verbintenis aangaan bij de
Koloniale Beserve, geldt reeds de bepaling, dat slechts 1/6 van het hand
geld, en later bij reëngagement ook van de daaraan verbonden pre
mie dadelijk wordt uitgekeerd, terwijl het overige ten name van den
man wordt ingelegd in 's Bijkspostspaarbank. De toepassing van dit
systeem ook op de handgelden van de militairen, die zich bij het Ko
loniaal "Werfdepot te Harderwijk voor den Indischen dienst verbinden^
is vooralsnog onuitvoerbaar, zonder de werving in de waagschaal te stel
len. Maar het denkbeeld is reeds in overweging genomen om een ge
deelte van de premiën, welke ook aan deze categorie van militairen
bij het sluiten van reëngagementen plegen te worden uitgekeerd, in de
Bijkspostspaarbank te beleggen, en het ligt in de bedoeling dit denkbeeld
te verwezenlijken na de vaststelling van de op blz. 46 der Memorie
van Antwoord betreffende de loopende begrooting in het vooruitzicht
gestelde nieuwe gagementsregeling voor de Indische militairen, waarvan
het ontwerp den Baad van State reeds heeft bereikt.
Omtrent de herziening van de regeling betreffende bevordering en
ontslag van de officieren, waarvoor een voorstel van de Indische regee
ring gevraagd is in verband met de Nederlandsche bevorderingswet van
1902, is nog geen nader bericht uit Indië ontvangen; weshalve de on
dergeteekende voor het oogenblik niet bij machte is om mede te deelen
wanneer die herziening, die in elk geval nog hier te lande zal moeten
worden onderzocht, haar beslag zal kunnen krijgen.
Dat in Indië aan eene speciale commissie zou zijn opgedragen werk
zaam te zijn in het belang van de verbetering van de voeding in de
hospitalen en tot het tegengaan van knoeierijen met de voeding is den