265
ondergeteekende tot dusver niet gebleken. Eerst nadat hij in de gele
genheid zal zijn gesteld om eventueel kennis te nemen van het door
zoodanige commissie uitgebracht rapport zal hij in staat zijn om te be-
oordeelen in hoever voldaan kan worden aan het verlangen om het aan
de Kamer over te leggen.
Eene beslissing omtrent de verwapening der mobiele artillerie wacht
nog op de ontvangst van de rapporten omtrent de beproeving in Indië
van de tot dat einde derwaarts gezonden geschuttypen.
In beginsel is aangenomen dat de opheffing der schutterijen in Ne-
derlandsch-Indië zal worden voorbereid door een voorstel tot herziening
van art. 113 van het Eegeeringsreglement, welk voorstel thans van do
Indische regeering wordt tegemoet gezien.
Onderafdeeling 105. De opmerking, dat een officier van het dienstvak
der militaire administratie geacht kan worden beter dan een civiel amb
tenaar op de hoogte te zijn van den bij het bureau voor verificatie te
verrichten arbeid, is juist. Dat er incompleet zou bestaan bij het korps
officieren van genoemd dienstvak, is een dwaling; op 1 Juli jl. was dat korps
geheel voltallig.
Onderafdeeling 119. Voor den aanleg van nieuwe of de wijziging van
bestaande schietterreinen ten behoeve van het nieuwe geweer, werd in
het geheel gevorderd eene som van f 450 000 aan gereed geld, benevens
f 25 000 aan materialen van den lande. Hiervan zullen einde 1904 zijn
verwerkt respectievelijk 338 000 en f 17 000, zoodat nog noodig is respec
tievelijk f 112 000 en f 8000. Het ligt in de bedoeling deze bedragen
over 4 jaren te verdeelen.
Onderafdeeling 138 en 139. De ondergeteekende heeft geen reden om
te betwijfelen, dat ten opzichte van het beheer dezer onderafdeelingen
voldoende zuinigheid zou worden betracht. Ofschoon de eerstbedoelde
onderafdeeling ook voor 1900 op f 200 000 was geraamd, werd daarop
in dat jaar slechts f 28 434 verevend.
Onderafdeeling 140. Het is inderdaad zeer wenschelijk de in het werk
gestelde pogingen om een legerreserve op te richten niet te laten varen
omdat daarmede niet aanstonds het gewenschte resullaat werd verkregen.
Om die reden heeft de ondergeteekende gemeend dezen post vooralsnog
te moeten handhaven. De vraag, in hoever van de Indo-Europeanen
meer nut zou zijn te trekken voor de weerkracht in Nederlandsch-Indië
dan thans geschiedt, heeft reeds een onderwerp van bespreking uitge
maakt met den nieuw opgetreden Landvoogd, wiens eventueele voorstellen
te dier zake do ondergeteekende vooreerst meent te mogen afwachten.
Dl. I, 1905. 19