316
Een wrong vóór aan de zweetbladen, waardoor de knieën vaster
komen te liggen, is niet aanwezig. Gaat de ruiter nu op het
:zadel zitten op dezelfde wijze als ik boven beschreef, dus zonder
nog de voeten in de beugels te steken, dan doet zich het merk
waardige verschijnsel voor, dat de punt van den voet bij het
vrij afhangende been veel meer naar voren komt dan de vrij
afhangende beugel. Om nu den voet in den beugel te kunnen
steken, moet het onderbeen achteruit worden gebracht. Ten einde
het gedwongene van deze houding der onderbeenen goed te kun
nen beoordeelen, noodig ik den lezer uit het zelf eens te pro-
beerennog ellendiger wordt de houding wanneer de ruiter nu
met den beugel aan den voet het been eens loodrecht naar be
neden wil laten hangen. Dit laatste is eenvoudig onmogelijk, de
plaatsing der beugelriemen belet het. Duidelijker wordt dit nog
door vergelijking met een officierszadel (Eng. zadel). Brengt
men een denkbeeldig verticaal vlak door de beugelriemen bij
beide zadels, dan ziet men, dat de indrukken der zitbeenderen
bij het officierszadel ruim 20 c.M. achter dit verticale vlak liggen,
bij het bokzadel is deze afstand slechts 12 c.M.
Uit deze redeneering blijkt, dat van vrij bewegen der onder
beenen tot het aanbrengen van hulpen geen sprake kan zijn.
Wil de ruiter een been behoorlijk aanleggen, dan verwijdert de
knie zich van haar plaats, zoodat de instructeur tusschen knie
en zweetblad door kan kijkenzoodoende kan ook van vastzitten
weinig sprake zijn.
De plaatsing der handen wordt zeer bemoeilijkt door den ab
normaal hoogen voorboom. Zooals ik boven reeds opmerkte, is
deze 10 c.M. boven de schoft van het paard. De handen worden
nu door de remonteruiters bij lage vuiststelling vóór den voor
boom geplaatst, waardoor de houding iets zeer gedwongens krijgt.
De ruiters rijden dientengevolge met een hoogen rug en doen eer
der aan misvormden denken dan aan jonge krachtige soldaten.
Waar bij een gewoon kalm gaand paard de zitdeelen steeds
bekneld en bedreigd worden ten gevolge van den eigenaardigen
vorm van het zadel en de hooge uitsteeksels vóór en achter den
ruiter, hoeveel meer is eene beleediging dan te vreezen bij het
jonge paard, dat zich af en toe verzet en dus heftige bewegingen
maakt.