- 580 raad, dan reclameert hij over twee straffen, en op ieder daar van is de bepaling van toepassing, dat de strafoplegger moet worden gehoord. Doch nu ziet men nagenoeg altijd, dat de op legger van de tweede straf (die voor de oneerbiedigheid dei- reclame), niet gehoord wordt, en het Hof schijnt met dit ver zuim genoegen te nemen. Het zou zeer zeker de voorkeur verdienen, dat de chef van den strafoplegger, die in eerste instantie de reclame behandeld heeft, altijd gehoord werd. Thans wordt zijne beschikking dik wijls vernietigd, zonder dat men weet waarop zij berust. Dit nu is niet te verdedigen een hoogere rechter, die over eene beschik king van een lageren moet oordeelen, dient in de eerste plaats de gronden te kennen, die dezen tot die beschikking hebben geleid. Ik zeide daar zooeven, dat er veel valt in te brengen tegen de leer van het Hof, dat de straf wegens oneerbiedige reclame steeds door den krijgsraad moet worden behandeld. Stel u voor, dat iemand wegens het een of ander verzuim gestraft wordt. Hij meent met het oog op de bestaande voorschriften, voor zoo ver hem die bekend zijn, dat die straf ten onrechte is opgelegd, en dient zijne reclame in. De chef van den strafoplegger, die beter in den doolhof der bepalingen thuis is, toont hem echter overtuigend aan, dat hij dwaalt, en dat hij door dat verzuim te plegen, zich wel degelijk aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Hij wordt nu bovendien nog wegens het inbrengen eener oneerbiedige reclame gestraft. Nu is de man overtuigd geworden, dat zijne reclame ongegrond is, en hij wenscht zich dus bij zijne eerste bestraffing neer te leggen. Maar met de tweede straf wenscht hij geen genoegen te nemen, daar hij voor zich zeiven weet geens zins uit oneerbiedigheid, doch slechts te hebben gereclameerd, ten gevolge van onbekendheid met een voorschrift dat ergens in eene circulaire van het Departement van Oorlog van het jaar 1853 voorkomt. Hij wil dus over die tweede straf reclameeren, en volgens de wet dient hij zich nu tot den chef van den twee den strafoplegger te wenden. Wordt hij door dezen afgewezen, dan eerst mag hij den krijgsraad aanvragen. Maar ons Hoog Militair Gerechtshof, dat zelf van tijd tot tijd graag eens als wetgever optreedt, beslist dat hij dan het recht van reclame voor den krijgsraad verloren heeft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 598