1. DE ORGANISATIE VAN DE MOBIELE ARTILLERIE VAN
HET INDISCHE LEGER.
door
C. D. LAGERWERFF.
Generaal-majoor der Artillerie.
Onder dit hoofd verscheen in de April-aflevering een artikel
van C. K., waarin hij eenige beschouwingen gaf over een door
hem wenschelijk geachte organisatie van de mobiele artillerie.
Het is niet mijne bedoeling dit artikel te bespreken.
Vermeerdering van de artillerie-sterkte is inderdaad dringend
noodig.
Dat pecuniae causa voorhands niet meer te krijgen is en we
daardoor een absoluut onvoldoende sterkte aan artillerie in ons
leger hebben is nog geen reden „bonne mine a mauvais jeu" te
maken.
Ik acht het dan ook noodzakelijk op te komen tegen het ge
stelde in de slotopmerking luidende
„Wellicht zullen sommigen de vorenbepleite samenstelling niet
„sterk genoeg vinden en bijv. de afdeelingen veld artillerie lie-
„ver elk uit drie batterijen doen bestaan. Ik vermeen echter dat,
„lste. pecunia causa voorhands niet meer is te krijgen,
„2e. het noodzakelijk is de mobiele artillerie van onze Indische
„divisie slechts op zoodanige sterkte te houden, dat zij bij de
„volgens punt 4 voor deze vereischte groote mobiliteit „geen blok
„aan het been" wordt.
Er wordt dus voor de divisie artillerie genoegen genomen met
32 kanonnen, opdat die artillerie „geen blok aan het been" worde.
Een dergelijk motief om de zwakke indeeling der artillerie bij
de divisie te verdedigen is mij onbegrijpelijk.
De wereldoorlog heeft toch voldoende geleerd, dat infanterie,
welke bij den aanval onvoldoende door artillerie wordt gesteund,
aan vernietiging wordt prijs gegeven.
Zeker; voor den wereldoorlog las men nog wel:
„Der Teufel hole die Infie, die sich durch die Artie des Ver-
„teidigers im Angriff abstoppen laszt etc. (Mil. Wochenblatt 1913).
Maar toen al kon men met verwijzing naar de krijgsgeschie
denis op het gevaarlijke van dergelijke uitspraken wijzen. 18
Augustus' 70 had den Duitschers dan toch geleerd wat het aan
297