„dien gang maakt. De ruiter zal zich nu en dan beijveren het
„contact met den mond van het paard lichter te maken, door de
,|hand iets te openen, dan wel door de hand geleidelijk naar
ivoren te brengen, en het paard uit te noodigen de meest na
tuurlijke houding aan te nemen, en zulks meer speciaal tijdens
Jange drafreprises, teneinde te voorkomen dat het paard zich
„spant, wat het gevolg is van een langdurige constante aanleuning"
en verder:
„Men zal absoluut verbieden de handen op de volgende wijze
„te gebruiken, nml. een hand op den hals steunen en met de
"andere trekken. Omdat het gevolg ervan zal zijn, ook al geeft
„dit een enkele keer succes, dat het paard leert zich vast te zetten
„op de hand en het aldus op den duur in staat gesteld wordt
„tot ernstiger verzet".
Gij ziet dat men steeds het „naar voren" in de hand wil hand
haven, en nimmer de hand vastzet.
S.— Als Gij wilt dat Uw paard meer aanleuning neemt, als
gij het eens krachtig aan den teugel wilt zetten, welke zijn dan
Uw handelingen?
P.— Indien het noodig is het paard meer aanleuning te laten
nemen, bijv. indien het weifelend voorwaarts gaat en zich daarbij
telkens uitgooit op de linker- of rechterschouder, dan zal de
ruiter het paard met beide beenen krachtig aandrijven.
„Nauwelijks toont het paard dat het wil gehoorzamen aan den
„wil van den ruiter door aanleuning op het bit te nemen, of de
„hand gaat weer mede, waarbij wat meer spanning in de teugels
„bewaard blijft, die geleidelijk weer vermindert, naarmate het
„paard meer onderworpen wordt aan den ruiter.
„Er aan denken, dat zoowel een paard dat achter den teugel
„is als een paard dat te veel op de hand gaat in de juiste aan-
„leuning gebracht moet worden in den gang waarin het zich
„verzet heeft of in een minderen gang, doch nimmer stilstaande
„(Forquet)".
Zoodra het paard de gewenschte aanleuning vraagt, zal de
ruiter die natuurlijk moeten toestaan, daarbij oplettend dat de
hand oogenblikkelijk weer naar voren gaat, teneinde te voorkomen
dat het paard gaat hangen of de neiging krijgt hoofd en hals
terug te schuiven. Tracht het paard te veel aanleuning te nemen,
zoo moet de ruiter dit niet toestaan doch door geëigende mid
delen, bijv. overgangen, gaan over boomen, wendingen, kalmeeren
met stem en het meegaan met de hand, laten stappen met ge
strekte hals enz. dit corrigeeren.
„De ruiter moet eraan denken dat het zich op de hand werpen
„niet steeds een daad van verzet is van het paard, doch vaak
„een begrijpelijk verlangen om wat langeren teugel te krijgen,
„teneinde de juiste natuurlijke houding aan te nemen (Forquet)".
Het links en rechts uitgooien op den schouder wordt niet ge-
69