99
C. Nabijverdediging van de frontlijn en van de versterkingen zelf
f. Zware mitrailleurs, 2 aan 2 op één affuit in pantserkoepel of flank-
kdZëtTlclt
g. Lichte mortieren, opgesteld in flankkazemat of 2 aan 2 in pantser-
koepel
h. Lichte mitrs., opgesteld in vaste pantseringen van klokvorm of echter
schietgaten in muren
i. Vlamspuiten;
k. Granaatwerpers; opstelling in beton of pantsering is te duur in ver
houding tot de beteekenis van het wapen.
Geschut van zwaarder kaliber dan 150 mm. wordt niet opgesteld in de
versterkingen. De behoefte aan dergelijk geschut doet zich eerst gevoelen, als
de tegenstander zich in het terrein voor de stelling heeft vastgezet. Alsdan
wordt mobiel geschut van zwaarder kaliber beschikbaar gesteld.
Tijdens den wereldoorlog deed men in Frankrijk met pantserkoepels goede
ervaringen op. De koepels met kanonnen van 75 en 155 mm., welke o. a.
voorkwamen op de voornaamste werken van de vesting VERDUN, bleken
een groot weerstandsvermogen te hebben. Die oudere koepels waren zicht
baar opgesteld in forten en andere compacte werken. Bij de nieuwe verster
kingen krijgen de koepels een gedekte ligging, verspreid ten opzichte van de
andere organen.
De lange kanonnen van 150 mm. hebben tot voornaamste taak de bestrij
ding van zeer zwaar krombaangeschut. In het begin van den aanval op de
stelling zorgen zij voor vuur op groote afstanden. Later wordt die taak over
genomen door mobiel geschut. Men heeft in de Stelling van LOTHARINGEN
een 12 tal, in de Stelling van de NEDER-ELZAS ongeveer 6 van die kanon
nen noodig.
De pantserkoepels met kanonnen van 150 mm. zijn zeer kostbaar. Het is
niet mogelijk te volstaan met mobiel geschut, omdat men dan veel kans heeft
te laat te komen en omdat de stelling in het begin zeer ijl is bezet en het
geschut dus aan overval zou zijn blootgesteld.
Evenals vóór 1914 wordt ook thans in Frankrijk veel waarde gehecht aan
flankeerend vuur uit kanonnen van 75 mm., opgesteld in kazematten. Bij
blootgestelde ligging wordt dit flankeerend geschut opgesteld in koepels. Dit
is bijv. het geval op de schouderhoeken der stellingen.
Frontale kazematten zijn slechts toelaatbaar in weinig toegankelijk terrein,
waar aanvoer van zwaar geschut uitgesloten is. Dit kan het geval zijn in de
VOGEZEN en in de ALPEN.
Tot de bewapening der stellingen behooren verder geschut tegen vechtwa-
pens, luchtdoelgeschut en mobiel geschut in den vorm van divisie-en leger-art.
Lichte vecht wagens worden bestreden door veldgeschut van 75 mm., be-
hoorend tot de divisie-art. der stellingtroepen. Voor de verdediging tegen
zwaardere vechtwagens is een kanon van 85 mm. noodig op automobiel,
voorzien van 3 assen of van rupsbanden. De vuurmond is voorzien van schil
den. Het gewicht zal 20 ton bedragen. Dit wapen vormt voor de techniek
een nieuw probleem.
Het luchtdoelgeschut, dat deel uitmaakt van de bewapening der stellingen,
is beperkt tot datgene, wat noodig is om te beletten, dat vijandelijke vlieg
tuigen op kleine hoogte boven de versterkingen komen om foto's te nemen
of om artillerievuur te regelen. Die vliegtuigen moeten worden gedwongen
op een hoogte van 3500 m en meer te blijven.
Van de artilleriewerken wordt minstens de helft bewapend met kanonnen
van 37 mm. tl. Sommige van de grootste werken krijgen 4, de overige 2 van
die kanonnen.
Voor wat betreft de leger-artillerie bestaat in het begin slechts behoefte
aan vèrdragend geschut van soortgelijke type, als dat van 150 mm, opgesteld
in de werken. Vèrdragend geschut van de gewenschte verplaatsbaarheid langs