In punt 2 van zijn artikel vestigt schrijver de aandacht op een leemte, welke naar zijn meening in onze voorstellen zou bestaan. Wij gelooven dat deze leemte kleiner is dan schrijver veronder stelt. Immers, „bij ons in Indië" (om deze zoo vaak m/sbruikte uitdrukking te bezigen) zal er geen sprake zijn van een weken- langen of zelfs dagenlangen opmarsch van ons leger tegen een terugwijkenden vijand (zooals bijv. bij den Duitschen opmarsch door België het geval was). Als men zich de werkelijkheid voor stelt, dan zal ons leger moeten optreden tegen een gelanden vijand, d.w.z. tegen een vijand, die na de landing met zijn hoofdmacht eenigen tijd aan een bepaald terrein gebonden is (totdat de in richting van de basis is voltooid). Wel zal hij trachten snel de tachementen vooruit te schuiven naar belangrijke punten, doch deze kunnen zich niet te ver van de hoofdmacht verwijderen op straffe van afzonderlijk verslagen te worden. Onzerzijds zal in den aanvang ook met detachementen gewerkt worden, die dus slechts een actie beperkt naar ruimte en tijd zullen voeren. Afhankelijk van de concentratie van ons veldleger zullen laatst genoemde detachementen in korter of langer tijd ondersteuning krijgen en dan zal met vereende krachten tegen den vijand opge treden worden door hem in zijn basis aan te vallen (het o.i. minst waarschijnlijke geval) of door diens opmarsch tegen te gaan en hem tot den slag te dwingen in een door ons uitgezocht ter rein. In het eene geval dus een oprukken naar een tevoren bekend terrein^ waarbij het contact met den vijand reeds door middel van vooruitgeschoven troepenafdeelingen is tot stand gebracht in het andere geval een tevoren overwogen en uitgevoerde troe penopstelling, waarbij het contact met den vijand bewaard wordt door terugtrekkende vooruitgeschoven troepen. Doch in geen van beide gevallen een langdurige opmarsch in contact met den vijand en dus geen herhaaldelijk „uitzwermen" van compagnieën, welke naderhand weer op den marschweg verzamelen zonder in ernstig gevecht geweest te zijn (een ver schijnsel dat kan voorkomen bij een vervolging). Bedoelde „bijen"-tactiek is manoeuvre-ervaring, ontstaan door den noodgedwongen opzet van oefeningen in terreinen in het binnenland gelegen, waar de strijd nimmer zal plaats vinden (aan een „veroverings-oorlog" wordt toch immers niet meer gedacht?). Bovendien moeten de „uitgezwermde" compagnieën na terugkeer op den marschweg zich toch gereedhouden om spoedig weer te kunnen „uitzwermen" en zou het weer inleveren van de uitgereikte munitie overbodige arbeid zijn. Wij kunnen de veronderstelde leemte dan ook niet als zooda nig voelen, hetgeen niet wegneemt, dat het door Kapitein DE VEER geschetste beeld wel eens een enkele maal zal kunnen voorkomen, waarbij wij het dan ontstane nadeel gaarne in den 485

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 85