Is de onderofficier „geheel buiten staat", dan krijgt hij minstens 2/3 van het normaal pensioen. Normaal pensioen is 36 /0 van den pensioensgrondslag dus minstens 24 °/0 daarvan. Is een onderofficier ten deele buiten staat, dan krijgt hij minstens i/2 van het normaal pensioen, dus minstens 18 °/0 van den pen sioensgrondslag. Het is wellicht het beste om enkele concrete voorbeelden te noemen, waaruit de beteekenis van het „al of met buiten staat zijn voor den aard van het pensioen en voor het pensioensbedrag duidelijk blijkt. Nemen we als voorbeeld een onderofficier met 8 jaren dienst, die „niet buiten staat" wordt geacht. Deze heeft dus recht op voortdurend pensioen, omdat hij meer dan 6 dienstjaren heeft. Hii krijgt dus een evenredig pensioen en wel 8/20 van het normaal pensioen. Normaal pensioen is 36°/0 van den pensioens grondslag, dus 8/20 X 36 0/0. Wordt deze onderofficier nu voor altijd ten deele buiten staat verklaard, dan krijgt hij '/2 van het normaal pensioen, dus 10/20X 36 °/o, derhalve dus een voortdurend pensioen van zoodanig bedrag, alsof hij 10 dienstjaren had. Wordt hij voor altijd geheel buiten staat geacht, dan krijgt hij 2/3 van het normaal pensioen, dus X 36 °/3, derhalve dus een voortdurend pensioen van zoodanig bedrag, alsof hij 13'/3 dienstjaar had. Hierbij zij nog even opgemerkt, dat het natuurlijk ook kan voor komen, dat een commissie een onderofficier met 8 jaar dienst tijdelijk ten deele buiten staat" acht of „tijdelijk geheel buiten staat" in de veronderstelling, dat de man over enkele jaren wel weer 'in staat zal zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien. Echter maakt de mutatie „tijdelijk geheel" of „voor altijd ge heel" in dit geval geen verschil. De onderofficier krijgt een voort durend pensioen, omdat hij 8 dienstjaren heeft. Tot grondslag van de toekenning daarvan, ligt n. 1. de toestand, waarin de mi litair zich bevindt bij het verlaten van den dienst. Hij heeft dus zijn geheele leven een pensioen gelijk aan 2/3 van het normaal pensioen, onverschillig of hij „tijdelijk geheel dan wel „voort durend geheel" buiten staat is geacht om in zijn levensonder houd te voorzien. Nemen we nu als voorbeeld een onderofficier met een dienst tijd tusschen 4 en 6 jaar. Deze heeft dus recht op een tijdelijk pensioen. Wordt hij „niet buiten staat" geacht, en heeft hij bij voorbeeld 4 jaar dienst dan zou men zeggen, hij krijgt dus 4/20 van het normaal pensioen. Dit zou zoo zijn, wanneer met de be paling bestond, dat een pensioen nooit minder bedraagt den 1/3

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 51