met zijn compagnie de buitengewoon sterke en taai verdedigde vijandelijke positie op den Glé-Riséh te veroveren. Voor beide wapenfeiten werd hij beloond met het Ridderkruis 3e klasse. Na ruim dertien jaren tusschen de keerkringen te hebben door gebracht, vertrok Swart met verlof naar Nederland, vanwaar hij medio 1901 terugkeerde om wederom in Atjeh te worden geplaatst, waar de strijd met de talrijke rondzwervende benden nog in vol len gang was. Rusteloos werd er gepatrouilleerd bij dag en bij nacht, en zoo zou het nog vele jaren blijven. Maar hand aan hand ging daarmede de steeds intensiever wordende pacificatie- arbeid. Het land werd gaandeweg met een net van chemins de pénétration overdekt, de bevolking geregistreerd, het inlandsch bestuur georganiseerd, de rechtspraak onder toezicht gebracht van met het civiel gezag bekleede officieren. Want voor normaal bestuur, voor dat door ambtenaren dus, was de toestand nog lang niet rijp. Dat bedoelde officieren met zorg werden gekozen, behoeft nauwelijks te worden gezegd. Aan tact en fermeteit werden hooge eischen gesteld, want slap en onoordeelkundig optreden kon in dit zoo moeilijke overgangsstadium van wapengeweld tot orde en rust schromelijke gevolgen hebben. Alles was gericht op het wekken van vertrouwen in de bedoelingen van het bestuur, doch niet minder op het hoog houden van het gezag. Und bist du nicht willig, so brauch ich Gewalt Dat was het Leitmotiv dier dagen en ook Swart heeft zich her haaldelijk genoodzaakt gezien er naar te handelen, in het bijzonder in de onderafdeelingen Poelo Raja op de West- en Lho Seumawé ter Noordkust. Aan de beleidvolle wijze, waarop hij zich als aan voerder en bestuurder van zijn taak had gekweten dankte hij zijn buitengewone bevordering tot majoor in 1903. Doch daar bleef het niet bij. Deze promotie bij keuze was slechts het begin van een stijging welke wel een unicum mag heeten. Generaal van Heutsz was Landvoogd geworden en de politiek van onthouding t.a.v. de Buitengewesten sedert 1830 gevolgd, behoorde tot het verleden. Reeds Gouverneur-Generaal Van der Wijck had er mede gebroken en Atjeh had ten overvloede geleerd, dat actieve beheersching van den Archipel Nederlands krachten niet te boven ging. Reeds was onder van Heutsz' voorganger het Djambiprobleem tot oplossing gebracht, thans moest een einde worden gemaakt aan den ontoelaatbaren toestand, dat Centraal Borneo voor onze ambtenaren taboe was. Sedert 1884 toch gold voor hen het verbod zich daar, met name in de Boven-Doesoen, te vertoonen. In dat gebied gaf de Pegoestian, d.i. de pretendent- sultan en zijn partij, gesteund door afstammelingen van Soerapati, den beruchte uit den Bandjermasinschen krijg, de lakens uit. Reeds in 1902 was te Poeroek-Tjahoe een post opgericht om den invloed der Pegoestian te fnuiken, echter met negatief resul- 977

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 3