Ten slotte zij er ten overvloede de aandacht op gevestigd, dat burgerpersonen, die een leger „volgen zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken zooals correspondenten en berichtgevers van dagbladen, marketentsters en leveranciers" (artikel 13 Haagsch Reglement, H.R.) dan wel tot vergezellen zijn gedwongen (ter verrichting van de in artikel o2, eerste zinsnede, van dat reglement bedoelde persoonlijke diensten) eveneens vrij zijn uiteraard zijn zij onderworpen aan de normale bepalingen van wetgeving t.a.v. vreemdelingen. Hoe moet worden gehandeld met door de hiervoor behandelde troepen en personen binnen het rechtsgebied van een onzijdige Mogendheid gebracht materieel en door hen medegevoerde paarden Het is duidelijk, dat particulier eigendom in beginsel ongemoeid dient te worden gelaten terwijl op grond van artikel 52, eerste zinsnede, en artikel 53, tweede zinsnede van het H.r' gevorderde resp. in beslag genomen goederen aan de eigenaars worden teruggegeven. Lauterpacht stelt zonder nadere motivee ring vast, dat op onzijdig gebied gebracht particulier oorlogsmate- rieel op denzelfden voet moet worden behandeld als daarheen gevoerd oorlogsmaterie el van een oorlogvoerenden Staat 52). Wij merken hierbij in de eerste plaats op, dat men zich van den omvang van het particuliere oorlogsmaterieel geen overdreven voorstelling- moet maken het zal zich bepalen tot wapenen en paarden in persoonlijk bezit, welke krachtens artikel 4 H.R. en artikel 6 van het Verdrag van 1929 betreffende de behandeling van krijgs gevangenen aan deze categorie van personen worden ontnomen het ligt in de rede, t.a.v. geïnterneerden op overeenkomstige wijze te handelen. Wat Staatseigendom betreft hebben wij in hoofdzaak rekening te houden met „alle roerende goederen van den Staat, die van zoodanigen aard zijn, dat zij voor de krijgsverrichtingen kunnen dienen" dit is de omschrijving in artikel 53, eerste zinsnede, H.R. uit hetwelk nadrukkelijk blijkt, dat bedoelde goederen zijn onder worpen aan het buitrecht hetgeen beduidt, dat het eigendom bij verovering overgaat op den veroveraar. Worden die goederen gebracht binnen het rechtsgebied van een onzijdige Mogendheid, dan behoeft deze er slechts rekening mede te houden, wie dé feitelijke eigenaar was op het tijdstip, waarop zulks geschiedde zij werpt zich dus bijv. niet als rechter op in het geval de troepen of personen, die de goederen medevoeren, voor een achtervolging op haar rechtsgebied zijn gevlucht. De beantwoording van de vraagt hoe t.a.v. medegevoerde goederen dient te worden gehandeld is dan ook sleohts afhankelijk van de behandeling, welke de betrekkelijke troepen of personen ondergaan, m.a.w. zijn deze vrij, dan is ook het materieel vrij worden zij geïnterneerd, dan wordt het mate- r'~) Oppenheim, 336. 702

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 28