112 „ombragien over de langsaemheyfc" van Mansfeld's bewegingen, zond de compagnie van Johan Filips, wild- en rijngraaf van Salm naar Leeroordeen andere naar Bourtangetwee naar Coevorden en drie naar Groningen, tot betere beveiliging der grenzen van de Republiek, zoodat hij in Friesland nog slechts over 2 compagnieën, waaronder zijne garde, beschikte. Mansfeld verzocht versterking van voetvolk, ook om het gros zijner cavalerie in de provincie Groningen te mogen brengen. Dit laatste veroorzaakte groote „perplexiteyt"omdat die ruiterij eenmaal in het land zijnde, den toegang voor Mansfeld's geheele leger zou open houden, terwijl de vijand ongemoeid het Amt van Lingen kon bezetten. De Staten-Generaal drongen bij Frankrijk en Venetië aan dat Mansfeld zijn leger zou bijeen houden en Oost-Friesland tegen Tilly verdedigen. Daartoe zouden Emden en Groningen voor munitiematerialen en levens middelen zorgen, terwijl Staatsche oorlogsschepen op de Eems, de Jade en de Weser allen toevoer van den vijand beletten. Men vreesde, dat alles te vergeefs zou blijken (1). Terwijl de troepen van Anholt het graafschap Bentheim met „plonderinge, „violatie van vrouwen ende jonge dochterenals andersints" teisterden, sloeg Tilly zich neder bij Kloppenburg in hetNederstift van Munster ten einde door Oldenburg naar Oost-Friesland te trekken. Onder goedkeuring van den magistraat kwam graaf Ernst Casimir met zijne garde te Emden om op alle gebeurlijkheden te zijn voorbereid. Prins Maurits drong er op aan om Mansfeld zooveel mogelijk ter wille te zijn en een ver drag zijnerzijds met Tilly te voorkomen; in elk geval viel zijn ver blijf in Oost-Friesland te verkiezen boven dat van Tilly (2). Maar de voorziening liet veel te wenschen over: Emden legde beslag op geschut, bagage en munitie van Mansfeld. De Fransche gezant klaagde bij Hunne Hoog Mogenden dat de troepen van Montereau aan alles ge brek leden; wel verwachtte hij spoedig geld uit Frankrijk en Venetië, maar de nood was hoog gestegen en gedoogde geen uitstel de Gene raliteit moest in de bres springen (3). Geldgebrek belette iets van belang uit te voeren, stichtte overal wan orde en verwarring. Bij het leger te velde onder Prins Hendrik Frederik wist men geen raad om de troepen bij elkaar te houdende regeering kon niet aan geld komentenzij de provinciën daarin voorzagen. Boven dien was de waterstand zoo laag, dat op geen oorlogsschepen of onder waterzettingen bij de lands-verdediging viel te rekenen (4). Toen Gulik en Berg de hun opgelegde contribution niet betaaldenbleef ook Branden- (1) Res. s. 6. 20—29 Augustus, 2 September 1623. (2) Res. S. Gr. 3, 7, II en 15 September, 31 October. De overeenkomst met Emden was den 23sten Augustus tot stand gekomen; de garde bleef aldaar tot 2 October, en werd toen vervangen door twee gewone compagnieën (S. G. Lias loopende 1623, dd. 2 October). (3) Res. S. G. 11, 12, 14, 20 September en 3 October 1623. (4) Res. S. G. 2 en 14 September, 13 en 14 October 1623.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 136