196 Tegenover den toestand van het mindere personeel stak gunstig af de ijver der bevelhebbers, die onder de leiding van Prins Maurits regel en orde bij het wapen wisten te bevorderen, den naam der Nederlandsche artillerie in het buitenland te vestigen (1). Geregeld werden schietproeven op het strand te Scheveningen genomen tot vermindering van de lengte derhalve van het gewicht der vuurmonden (2). Wanneer de Generaliteit geschut noodig had, o. a. bij den tocht naar Gulik in 1610, dan leende men stukken bij de admiraliteiten. Teneinde daaraan een einde te maken, stelde de Prins voor om elk jaar een zeker aantal kanonnen te gieten, waardoor tevens het groot aantal soorten ver minderde (3). Prins Maurits herleidde het veldgeschut tot vier soorten: heele kanons van 48 <tB, halve van 24 16, veldstukken van 12 16 en van 6 li1 (4); deze kalibers bleven tot het einde van het voorlaadgeschut in gebruik. In 1624 verscheen een werk van Hendricus Honoius in vier deelen, met afbeeldingen van de fortificatiën en het geschut; het tweede deel bevatte „De beschrijvinge ende uytbeeldinge van vierderly groff geschut, „als van heele ende halve kartouwen, het veldtstuck met het valckonet, „volghende het ghebruyck van de Yereenichde Nederlanden te velde". De heele kartouw van 4S lE woog ongeveer 7000 IS, de halve van 24 IS, het veldstuk van 12 en dat van 6 IS of falconet, resp. 4500, 3200 en 2100 IE. Het derde deel handelde over „de officieren van den treyn, van „de artillerie, munitiën ende vivres, van hare commissien, ende het „marscheren te lande", waarbij een viertal platen betreffende opstellingen in den slag van Nieuwpoort (1600) (5). In de Zuidelijke Nederlanden, gebruikte men veldgeschut van 40, 24, 6 en 5 IS zoogenaamde „canons „d'Espagne" (6). Keurvorst George Willem van Brandenburg voerde voor het veldgeschut de kalibers van Prins Maurits inFrankrijk had de Spaansche 24 en 12-ponders. (1) In „Les sources inédites de l'histoire du Maroc de 1530 a 1845 par le eomfce Henry de „Castries, Tome I" wordt meermalen de goede naam der Nederlanders als artillerist aangehaald, o. a. op bladz. XV, XVII, 173, 176, 215—224, enz. (2) Voor het vervoer heen en weer waren benoodigd per half kanon, wegende 4400 pond 10 paarden, veldstuk van 12 «i, 3300 7 6 fc, 2200 5 Falconet 3 ffi, 1500 3 Metalen mortier, 1600 3 Groote draak van den Prins, 600 2 Kleine 280 1 paard. Per paard werd betaald 1—10, voor een wagen tot vervoer van de officieren of de munitie 2—10, actum Raad van State 30 Jüli 1620 (Nieuwe Vestingbouw; N°. 671 Cat. Maatschappij van Letterkunde). (3) Res. S. G. 21 Januari en 22 Maart 1610. Zie de verschillende soorten opgenomen in Deel II bladz. 178. (4) Res. R. G. 25 Augustus 1621. (5) Bibl, Dep. van Oorlog N°. 3248. (6) Zie Aanteekening N°. 89.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 220