227 Willem BüRchouts, wacht- ammunitie-meester te Loevestein, klaagde te vergeefs, dat de bewaking der gevangenen niet aan hem was opgedragen (Res. S. Gr. 26 en 27 Juni 1619). Hugo de Groot ontsnapte den 13den Maart 1621 gedurende de af wezigheid van Prowning. Hogerbeets mocht eerst na het overlijden van Prins Maurits onder beperkte voorwaarden op het onder Wassenaar gelegen huis te Weert verblijven (Res. 8. G. 30 Juli 1625), waar hij nog in den loop van hetzelfde jaar overleed. AANTEEKENING N°. 38 (bladz. 61). Toen weder burgeroorlog met de Hugenoten dreigde, wenschte Frank rijk openlijk te toonendat de staatkunde der Republiek ten opzichte der regeering geen verandering had ondergaan. De Staten-Generaal zonden een oorlogsschipvergunden uitvoer van wapenen ten dienste des konings (Res. S. G. 14 Februari18 April en 17 Juli 1618), gaven bevel tot terug keer van alle officieren om hun samenspanning tegen de regeering te beletten (Res. S. G. 2 en 5 Maart, 3 April 1618) en verklaarden de Fransche korpsen in hun dienst op eerste aanvrage daarheen te zullen zenden (Res. S. G. 3 April 1618). In weerwil van dit alles bleef Frankrijk alle betaling voor de korpsen weigeren zoolang de gevangenschap van Oldenbarnevelt en zijne mede-lotgenooten 2ou duren (Res. S. G. 22 Maart 1618). Het zenden der Fransche korpsen ging niet alleen bezwaarlijk wegens de kosten maar ook om de vrees dat allenalthans een groot deel, zich bij 's konings vijanden zouden aansluiten (Res. S. G. 16 April 1618). AANTEEKENING N». 39 (bladz. 63). Troepen, gelicht voor Bohemen door officieren der Republiek. a. Graaf George Frederik van Hohenlohe wierf een regiment in het Brunswijksche. Zijn overste-luitenant was de NederlaUdsche kapitein Johan Mario, die de Staten-Generaal voortdurend op de hoogte hield der gebeurtenissen in Duitschland (Res. S. G. 10 en 11 Juli, 15 Augustus, 2S November 1619, enz.) b. Graaf Herman Otto van Limburg-Stirum door de stenden van Bohemen benoemd tot chef van een regiment van 1000 ruiters, liet in 1619 in de door Staatsche troepen bezette deelen der Guliksche erflanden werven (Res. S. G. 25 en 28 Februari, Res. R. v. St. 27 Februari, 13, 16 en 20 April, 16 Mei, 22 Juli). Het volgende jaar ontving hij vergunning tot het lichten van een compagnie kurassiers, waartoe hij uit elke Staatsche compagnie 1 ruiter mocht aannemen om krijgsvoorraad uit de Republiek te trekken (Res. S. G. 18, 19 en 28 Februari, 1 Maart, 21 Mei 1620). Vincent van IJsselsteijn was zijn overste-luitenant (Res. S. G. 30 Maart 1621).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 251