liepen geruchten omtrent cassatie en dat het meerendeel der troepen in dienst van koning Christiaan IV grondlegger van de Deensche staande krijgsmacht wilden treden: waarmede alle kans op subsidie zou verkeken zijn. Nog alvorens het vraagstuk betreffende de „tiers" was uitgemaakt, stond Frankrijk voor het jaar 1613 de subsidie toe, mits de korpsen, zooals trouwens reeds bij het sluiten van het Bestand was overeengekomen, elk oogenblik voor den dienst in hun vaderland konden worden opgeroepen; voorts, dat de koningin-regentes en de koning zouden beschikken over de vacante kolonels- en kapiteinsplaatsen. De Staten-Generaal hechtten daaraan hunne goedkeuring, mits de benoeming geschiedde op aanbeveling van Prins Maurits uit de bij die korpsen in dienst zijnde officieren (1). Alleen behoorlijke betaling kon de soldaten tot hun plicht enzoo noodigin goeden toestand ter beschikking van de Fransche regeering houden. Dit was te meer noodig, aangezien de misnoegde Fransche edelen hen tot desertie opwekten. In*het voorjaar van 1611 had koning Christiaan IV den oorlog ver klaard aan Zweden, wegens verschillen over de grenzen van Lapland, den omvang der visscherijende stichting van Gothenburg meest be woond door Hollandsche schippersgezinnen den handel op de Oostzee en andere oorzaken (2). Zweden was bovendien in oorlog met Polen. De Staten-Generaal waren koning Karel IX van Zweden steeds genegen geweest en hadden gaarne een oorlog tusschen twee protestantsche vorsten voorkomen, waaronder bovendien de handel op de Oostzee moest lijden. Zij trachtten zoo goed mogelijk beide vorsten tot vriend te houden, maar verleenden in het belang van den handel bij voorkeur het oor aan den koning van Denemarken, die meester was van den Sont. Zoo weigerden zij, na waarschuwing zijnerzijds om geen verbintenis in strijd met zijn belangen aan te gaanelk verbond met Zwedensloegen een verzoek tot ondersteuning met een duizendtal ruiters af en onthielden zich van elke bemoeiing bij de uitvaardiging van een Zweedsch plakkaat tegen kapi teins en soldaten, die wegens wanbetaling waren overgeloopen naar de Polen (3). Vóór en na het uitbreken van den oorlog wenschten beide staten hier te lande troepen en scheepsvolk te mogen werven, hetgeen de Republiek echter tegenwerkte (4). 23 (1) Res. S. Gr. 16 en 24 December 1612. (2) Res. S. G. 11 April 1611. (3) Res. S. G. 7 September, 15, 22, 30 en 31 December 1610. Geruchten omtrent wanbe taling liepen ook over Denemarken; koning Christiaan had gaarne gewild, dat zijn plak kaat tegen de „calumpnien" uitgestrooid bij het krijgsvolkals of dit niet betaald ware hier te lande zou bekend gemaakt worden (Res. S. G. 26 Februari 1612). (4) Zie Aanteekening N°. 11. Uitvoer naar neutrale landen stond men in den regel toe. Zoo ontving Dantzig 12 groote gotelingen, 200 soldaten-harnassen, 40 rondelies (schilden voor rondassiers) en 400 rapieren (zwaarden met rechte klingen), onder voorwaarde dat dit alles voor niemand anders dan voor de stadsregeering bestemd was (Res S. G. 15 Juni 1612). Res. S. G. 20 September 1612 geeft een lijst van krijgsbehoeften met opgave van prijzen, bestemd voor Sultan Mulei Sidan van Marokko.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 47