de vergadering der Staten-Generaal mededeeling omtrent „de groote pre- „paraten, die bij den Keyser, en de Ertzhertogen gemaeckt worden, „ornme hen mette iets te gelegentheyt te velde te begeven ende yts te „entrepenueren tot deser lande ende derselve goede naebueren naedeel „ende preiuditie". Daarom vond men dezerzijds goed het krijgsvolk op de grenzen van Gulik en Cleve te versterken (1). Dientengevolge ontving graaf Willem Lodewijk aanschrijving om de Friesche en de Groningsche compagnieën, welke gedurende het verleden jaar te velde waren geweest, weder naar de frontieren te zenden en de ruiterij marschvaardig te maken. Noch de graaf, noch de Staten vonden het geraden om die troepen te laten vertrekken (2); wel trof men maatregelen tot herstel van enkele misbruiken bij het leger. De kolonels moesten zorgen dat de piekeniers behoorlijk voorzien waren van tassetten (schouderweren) en morillons (potten of stormhoeden), de musketiers van de voorgeschreven vuurwapenen (3)de kolonels der vreemde regimenten dat hunne compagnieën voltallig bleven met „cloucke gequalificeerde sol daten" (4). Bij de korpsen Franschen gingen bevelen uit tegen de de sertie en de gedurige afwezigheid der kapiteins van hunne compagnieën geen verloven werden verleend, althans niet in de frontier plaatsen, zonder toestemming van de Staten-Generaalvan Prins Mauri ts of van den Raad van State (5). De Republiek handhaafde niet alleen hare garnizoenen in de erflanden maar besloot zelfs op te treden tot ontzet der stad Brunswijk, welke sinds eenigen tijd door haar landsheer hertog Frederik Ulrich be legerd werd. F. DE TOCHT NAAR BRUNSWIJK IN 1615. Hertog Frederik Ulrich van Brunswijk had, na den dood van zijn vader Hendrik Julius, den strijd met de stad Brunswijk over weder- zijdsche rechten voortgezet. Twee partijen betwistten elkander het stedelijke gezag, hetgeen de moeilijkheid om met den hertog tot overeenstemming te geraken vermeerderde. Alle pogingen van Groot-Brittanniëde Republiek en de Hanse-steden om de partijen te bevredigen, daarna tot een verdrag met den hertog te geraken, mislukten. Bovendien stuitten de Hanse- 40 (1) Het aanbod van graaf Joost van Limburg-Bronckhorst om een regiment van 7 com pagnieën tor beschikking te stellen, mits zijn zoon Herman Otto daarover het bevel zou voeren, werd afgeslagen (Res. S. G. 10 Februari 1615). (2) Res. S. G. 20 Juni en 11 Juli 1615. Het vertrek der troepen vond men ongeraden wegens de kerkelijke onlusten te Leeuwarden. (3) Res. R. v. St. 14 April 1615. Den 3den October rapporteerde de monster-commissaris Willem van Oostrum, dat do piekeniers van den Franschen kapitein la Borde te Reenen nog niet voorzien waren van morillons. (Lias loopende 1ste helft 1615.) (4) Res. S. G. 25 Juli 1615. (5) Res. S. G. 7 September 1615.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 64