47
beleggen. Jacobus spookte de wereldheerschappij te zamen met Spanje
door het hoofd.
Na den stouten tocht van Frederik Hendrik naar BrunsWijk ver
wekte het Borculo'sche geschil nieuwe grieven tegen de Staten-Gene-
raal. Dit geschil liep over de vraag of Borculo en Lichtenvoorde al
dan niet onderdeelen uitmaakten van het Heilige Roomsche Rijk, meer
in 't bijzonder of het leenen waren van Munster. Aartsbisschop Fer
dinand van Keulentevens bisschop van Munsterbeweerde het laatste
graaf Joost van Limburg en Bronkhorst kwam als heer van Borculo
daartegen op en eischte dat beide plaatsen ontruimd zouden worden
door het Munstersche garnizoen. Het Hof van Gelderland deed uitspraak
ten nadeele van den aartsbisschopwaarna op last van de Staten
Generaal Herman Kryinck op 10 Januari 1616 de stad en het kasteel
Lichtenvoorde, Diederik van Dorth op 22 Februari d. a. v. Borculo
bezette, en de Munstersche garnizoenen, bekend als „de Hanevederen",
van daar liet vertrekken. Klachten van Munster vonden geen gehoor bij
de Staten-Generaal (1).
't Scheelde weinig of de oorlog ware op nieuw ontbrand. Thomas van
Staicenbroeck had, na den markgraaf George Willem van Branden
burg met 5 vanen naar Berlijn te hebben begeleid (2), op 7 April
7 ruiters binnen de neutrale Hanse-stad Soest en 16 ruiters binnen Lipp-
stadt doen brengen: binnen Soest door beleid van zijn luitenant Joost
van den Broeck, binnen Lippstadt „met practycken" door den ritmeester
Michiel Otmarson, onder belofte van dadelijke ontruiming, indien de
Spanjaarden de reeds vroeger verleende neutraliteit bekrachtigden (3).
Doch dezen wilden hiervan niets weten, te meer daar zij een aan
zienlijk leger onder graaf Hendrik van den Berg en don Louis de Ve-
lasco in het veld hadden gebracht, waar de Staten-Generaal niet veel
tegenover konden stellen (4). Graaf van den Berg bezette Soest op
8 April met 200 Spanjaarden, die hoewel een oogenblik door de bur
gerij ontwapendweldra tot 700 man versterkt werdenvervolgens
maakte hij zich op 10 April meester van Lippstadt, in weerwil dei-
aanwezigheid in beide steden van Staatsche ruiters en in afwijking
van de stilzwijgende overeenkomst om plaatsen, hoewel zwak door de
(1) Zie Aanteekening N°. 31.
(2) Staatsarchiv Dusseldorf; kur-Cölnische Archiv X. N°. 40 (schrijven van Stakenbroeck
aan den markgraaf George Willem, dd. 1 Maart 1616). De markgraaf kwam in 't laatst
van Augustus te Cleve terug (Res. S. G. 30 Augustus 1616). Hy was dikwyls afwezig. De
aartsbisschop-keurvorst van Keulen leverde over „extorsiön en brandschatten" van het
geleide op beide reizen klachten in by de Staten-Generaaldie hun leedwezen betuigden
dat zy wel genoodzaakt waren tot het verschaffen van geleide, zoolang de vyand in die
streken nog zoo „domineert en de grasseert te peerde ende te voet" (Res. S. G. 13 Mei en
12 September 1616).
(3) Res. S. G. 11 April 1616.
(4) Zie Aanteekening N°. 32.